Spuikom Vlissingen


Oude Stad is niet zo gek gekozen als naam voor het wijkje ten noord-westen van het huidige stadscentrum van Vlissingen, in de omgeving van de Grote Markt. Het is de plaats waar de stad Vlissingen is ontstaan, als nederzetting bij een natuurlijke haven waar in de middeleeuwen met vissen een bestaan kon worden opgebouwd.

Toen de Westerschelde in de dertiende eeuw veranderde van banken- en krekengebied in een waardige vaarroute, werd Walcheren ineens een strategische handelsplaats. Dat ontging ook de Hollandse graven niet. Floris V gaf opdracht tot het graven van havens, zodat daar omheen Nieuw-Vlissingen kon worden gesticht. Dat werden tussen 1304 en 1308 de Voorhaven (waar nu nog de loodsboten liggen) de Koopmanshaven (gedempt tot Bellamypark) en de Achterhaven (de huidige Spuistraat). De havens, samen de Westerhaven genoemd, eindigden daar waar de Kenau Hasselaarstraat kruist met de huidige Spuikomweg.


De havens stonden in directe verbinding met de Schelde en waren dus getijdehavens. Om ze op diepte te houden bestond toen al het systeem van de schurende werking van water. Er was een spuisluis nodig en een achterliggend water. Een molenwater werd dat wel genoemd, omdat op de plek van de spuisluis doorgaans een getijmolen werd gebouwd. Zo ook in Vlissingen, aan het eind van de tegenwoordige Molenstraat.


De spuisluis zorgde ervoor dat het overtollige polderwater in zee werd geloosd. Het molenwater, dat is wat later de spuiboezem was. Het gebied werd ten noorden begrensd door de woningen van Oud-Vlissingen, ten oosten door de weg naar dat deel van de stad, ten westen door de zeedijk en ten zuiden door het Gasthuis- en het Sint Quintinsbolwerk.


Bij vloed liep het water het molenwater in. Bij eb gingen de sluisdeuren open en liep het water terug. Dan kon men het molenrad laten draaien door de kracht van het water dat werd gespuid. Het op diepte houden van het kanaal verliep nooit vlekkeloos. Bovendien stonk het er, naar verluidt, als de pest.


Met Vlissingen als handelsstad liep het voorspoedig en meer havens werden gegraven: de Nye Haven (1443, wat later de Vissershaven werd), de Pottehaven (1581, ten oosten van de Vissershaven) en de Dokhaven (1618, op het huidige Scheldeterrein). Van de vestingwerken die volgden, bleef het molenwater een belangrijk onderdeel uitmaken. Echter, de functie verdween.


Dat voorzag men al in de eerste helft van de negentiende eeuw, toen er plannen werden gemaakt voor het aanleggen van de spoorweg en het graven van een Kanaal door Walcheren. Ook een nieuw haventje met sluisdeuren, dat het water uit de spuiboezem rechtstreeks in de Westerschelde kon lozen, kwam van de tekentafel. In 1870 werd dat voltooid. En inderdaad: nog geen veertig jaar later werden de Achterhaven en Koopmanshaven gedempt.


In de beginjaren van de vorige eeuw bleef Vlissingen groeien. Toch werd de spuiboezem niet opgeofferd. Wel werd het gebied ingesloten door bebouwing en vrijwel aan het zicht onttrokken.


In de jaren dertig liet burgemeester Van Woelderen er een eilandje aanleggen, om het gebied in de zomer wat aantrekkelijker te maken. En om mensen aan het werk te krijgen; het was de tijd van de werkverschaffing. De aanleg kostte een ton in guldens.


De oude dokter Van Dijk, die destijds op de boulevard woonde, herinnert zich nog de arbeiders die door de modder ploeterden. "Ze moesten een stalen damwand plaatsen. Eerst lieten ze de Kom leeg pompen, later kwam het water er weer in. Ik heb ze nog paling zien vangen."

Restant van de vroegere spuikom


Met het invoering van de Deltawet, en de verzwaring en aanleg van een nieuwe zeewering, was het definitief gedaan met de functie van de spuiboezem. Het gebied werd voor het grootste deel met zand opgespoten en kwam vrij voor een nieuwe bestemming. De Spuikomweg werd aangelegd, net als de tijdelijke parkeerplaats. Althans, tijdelijk, zo was het bedoeld.

Reacties