Tussen Oosterscheldekering en Colijnsplaat
Tussen de Oosterscheldekering en Colijnsplaat bestaat de Noord-Bevelandse kust uit een aaneengesloten serie van inlagen. Het Zeeuwse Landschap heeft er een aantal van in beheer, waaronder de Torenpolder, de Vlietepolder, de inlaag Oesterput en de Keihoogte.
De Keihoogte is net als vele andere inlagen, of kupen zoals ze op het eiland worden genoemd, erg geliefd bij vogelaars. Op de plaats die men nu Keihoogte noemt, was eeuwen geleden een dorp, waarschijnlijk Vliete. Die oude nederzetting kwam bij egaliseringswerkzaamheden in 1959 weer tevoorschijn. Grote bakstenen, op zijn Zeeuws moppen of kloostermoppen werden opgegraven. Vandaar de naam Keihoogte.
De Oesterput heeft zijn naam te danken aan het kortstondige gebruik voor de oesterteelt, nu is de haven nog het enige stukje schorgebied van Noord-Beveland waar eb en vloed vrij spel hebben.
Het is eb en ik loop over de oude zeewering het natuurgebied in. Op de schorre en tussen de stenen ontdek ik allerlei schorgroenten zoals Zeebiet, Zeeaster(Lamsoren) en Zeekool. Deze zeegroenten stonden vroeger bekend als armeluisvoedsel, tegenwoordig vindt je ze terug op de menukaart van vele visrestaurants.
Bij de Vlietepolder, ten noorden van Wissenkerke, steken 3 strekdammen de Oosterschelde in: de west- en oostnol en nog één er tussenin. De middelste is herkenbaar aan het huisje op de dijk en gaat het steilste naar beneden. De gele ton net voor de kop van de strekdam ligt op ruim 20 meter diepte verankerd, maar even verder noordwaarts kunnen diepten tot 50 meter gevonden worden. Op deze strekdam moet met laagwater gedoken worden.
Op de grote stenen aan het einde van de strekdam groeien de groene vederwieren (Bryopsis plumosa en Bryopsis hypnoides) en de roodwieren donker buiswier (Polysiphonia fucoides), Phyllophora pseudoceranoides en Pterothamnion plumula.
Op de stenen op het talud, net ten oosten van de strekdam, groeien vooral zeeanjelieren (Metridium senile), kleine hoefijzerwormen (Phoronis hippocrepia), penneschaften (Tubularia indivisa) en, maar dat is van jaar tot jaar verschillend, grote plakkaten broodspons (Halichondria panicea). De dodemansduim (Alcyonium digitatum) is ook aanwezig, maar je moet er even naar zoeken.
Tussen een verzameling aangespoelde wieren en takken ligt een grote stevige houten balk, ik draai hem om en word verrast door allemaal witte snavelachtige mosseltjes die met een soort navelstrengeltjes aan het hout vast zitten. Het zijn eendenmossels een kreeftachtige en familie van de pokken.
Deze voor mij zeldzame en jawel ook eetbare vondst is zeker geen armeluisvoedsel want in Portugal eten ze deze ‘Percebes’ als specialiteit en betaal je hiervoor al gauw € 125,- per kilo.
Omdat deze Noord-Bevelandse ‘Percebes’ al een poosje van de zon hebben genoten ruiken ze niet echt als een delicatesse. Het lijkt mij beter deze kostbare schat voor anderen achter te laten. Ik loop de dijk op om toch maar even de frisse zeewind op te snuiven en geniet van het eindeloze uitzicht over onze Oosterschelde.
De Keihoogte is net als vele andere inlagen, of kupen zoals ze op het eiland worden genoemd, erg geliefd bij vogelaars. Op de plaats die men nu Keihoogte noemt, was eeuwen geleden een dorp, waarschijnlijk Vliete. Die oude nederzetting kwam bij egaliseringswerkzaamheden in 1959 weer tevoorschijn. Grote bakstenen, op zijn Zeeuws moppen of kloostermoppen werden opgegraven. Vandaar de naam Keihoogte.
De Oesterput heeft zijn naam te danken aan het kortstondige gebruik voor de oesterteelt, nu is de haven nog het enige stukje schorgebied van Noord-Beveland waar eb en vloed vrij spel hebben.
Het is eb en ik loop over de oude zeewering het natuurgebied in. Op de schorre en tussen de stenen ontdek ik allerlei schorgroenten zoals Zeebiet, Zeeaster(Lamsoren) en Zeekool. Deze zeegroenten stonden vroeger bekend als armeluisvoedsel, tegenwoordig vindt je ze terug op de menukaart van vele visrestaurants.
Bij de Vlietepolder, ten noorden van Wissenkerke, steken 3 strekdammen de Oosterschelde in: de west- en oostnol en nog één er tussenin. De middelste is herkenbaar aan het huisje op de dijk en gaat het steilste naar beneden. De gele ton net voor de kop van de strekdam ligt op ruim 20 meter diepte verankerd, maar even verder noordwaarts kunnen diepten tot 50 meter gevonden worden. Op deze strekdam moet met laagwater gedoken worden.
Vlietepolder |
Op de grote stenen aan het einde van de strekdam groeien de groene vederwieren (Bryopsis plumosa en Bryopsis hypnoides) en de roodwieren donker buiswier (Polysiphonia fucoides), Phyllophora pseudoceranoides en Pterothamnion plumula.
Op de stenen op het talud, net ten oosten van de strekdam, groeien vooral zeeanjelieren (Metridium senile), kleine hoefijzerwormen (Phoronis hippocrepia), penneschaften (Tubularia indivisa) en, maar dat is van jaar tot jaar verschillend, grote plakkaten broodspons (Halichondria panicea). De dodemansduim (Alcyonium digitatum) is ook aanwezig, maar je moet er even naar zoeken.
Oesterput |
Tussen een verzameling aangespoelde wieren en takken ligt een grote stevige houten balk, ik draai hem om en word verrast door allemaal witte snavelachtige mosseltjes die met een soort navelstrengeltjes aan het hout vast zitten. Het zijn eendenmossels een kreeftachtige en familie van de pokken.
Deze voor mij zeldzame en jawel ook eetbare vondst is zeker geen armeluisvoedsel want in Portugal eten ze deze ‘Percebes’ als specialiteit en betaal je hiervoor al gauw € 125,- per kilo.
Omdat deze Noord-Bevelandse ‘Percebes’ al een poosje van de zon hebben genoten ruiken ze niet echt als een delicatesse. Het lijkt mij beter deze kostbare schat voor anderen achter te laten. Ik loop de dijk op om toch maar even de frisse zeewind op te snuiven en geniet van het eindeloze uitzicht over onze Oosterschelde.
Reacties
Een reactie posten