Scheepspraat


Iemand aftuigen

Betekenis: Iemand een pak slaag geven.
Verklaring: Het tuig is de wijze waarop het schip voorzien is van masten en zeilen en die daardoor het type bepalen. Het tuigage wordt gevormd door de zeilen, het want en de rondbouten van een schip. Als scheepsterm betekent aftuigen een schip ontdoen van zijn tuigage.


Iets voor de boeg hebben



De boeg - cc
Boeg



Betekenis: Nog veel werk moeten verrichten

Verklaring: De boeg is het voorste gedeelte van een schip, aan beide zijden van het steven.


Hij voert mars boven mars

Betekenis: Veel drukte maken
Verklaring: Bedoeld is de mastkorf op de top van de mast, naderhand de brede platforms aan de top van de ondermasten van een schip.


Iets achterbaks uithalen

Betekenis: Iets heimelijk ondernemen.
Verklaring: De bak is het voorste gedeelte van het opperdek, waar meestal het verblijf van de matrozen was ingericht. Letterlijk ben je bezig achter iemands rug om, achterbaks, te handelen of te praten.


Etymologisch heeft het woord bakboord dezelfde oorsprong als ‘achterbaks’. Ook in deze samenstelling betekent ‘bak’: rug. Bij boten en schepen met een puntige achtersteven monteerde men het roer traditioneel rechts (vandaar: stuurboord). De stuurman stond dus met zijn rug naar het linkerboord, dat om die reden ‘bakboord’ kwam te heten.

Een wildebras

Betekenis: Een wilde jongen of een wild meisje.
Verklaring: Een bras is lopend touwwerk om de ra naar de wind te zetten. Letterlijk is een wildebras een los van de ra hangend touw, dat door de wind wild heen en weer wordt gezwiept.

Zijn ra is lam geschoten

Betekenis: Hij is machteloos
Verklaring: De ra is een boom, waaraan vierkante zeilen zijn bevestigd.


Een glaasje op de valreep


Betekenis: Een afscheidsdronk.

Verklaring: De valreep is een laddertje waarmee men aan boord klimt van een groot schip. Reep is eigenlijk touw: oorspronkelijk was het dus het touw, waarlangs men aan boord klom. Later ging de benaming op een trap over.


Overstag gaan

Betekenis: van methode veranderen
Verklaring: Een schip gaat overstag, komt over de andere zijde te liggen, wanneer men bij het laveren het roer omgooit, zodat de wind van de andere zijde in de zeilen valt. Stag is het touw, dat de mast naar voren houdt, dat dus verhindert dat de mast naar achteren buigt.

Iemand de volle laag geven

Betekenis: Iemand van alles en nog wat verwijten.
Verklaring: Een laag was een rij kanonnen aan de ene kant van het oorlogsschip.


Het loopt de spuigaten uit

Spuigat
Betekenis: De situatie loopt uit de hand
Verklaring: Spuigaten zijn openingen in het scheepsboord vlak boven het dek, waardoor het water van overslaande golven in de zee wegloopt.

Ruimschoots

Betekenis: Meer dan voldoende
Verklaring: Ruimschoots betekent met lange uitgevierde schoot, waarbij het touw waarmee het zeil sterker of minder sterk aangehaald kan worden.


Zich opdirken



Opdirken - © Henk Boudewijns
Opdirken



Betekenis: zich zwaar opmaken.

Verklaring: Op zeeschepen was de dirk het touw waarmee de buitennok van de bezaansboom in de hoogte werd gehaald (de bezaan is het gaffelzeil dat aan de achterste mast wordt gevoerd).
Op binnenschepen wordt het meestal het “dirkje” genoemd en is het een touw dat van de top van de mast naar het eind van de giek loopt en waarmee deze wordt opgehaald. Als men het schip feestelijk optuigt, bevestigt men een aantal vlaggetjes aan de dirk.


Aan de bak komen

Betekenis: De kansen krijgen waar men krachtens functie of werk recht op heeft.
Verklaring: De bak waarvan hier sprake is, is van oudsher de benaming voor de houten balie of kuip, waaruit een groep van zes tot acht man op een schip at. Wie niet aan de bak kwam kreeg zijn portie eten niet opgeschept. De groep mensen, die gezamenlijk uit één bak at, vormde tevens de kleinste georganiseerde groep mensen op een schip.


Van streek zijn




Kompas - © Henk Boudewijns
Betekenis: in de war raken

Verklaring: Deze uitdrukking is ontleend aan de windstreken op een kompas, een zeevaartinstrument dat het magnetisch noorden aangeeft door middel van een kompasnaald. De naald draait over of met een kompasroos, waarop de windstreken zijn aangegeven.


Al ziet men kerk en toren staan
dan is de reis nog niet gedaan…

Als het in de kajuit regent,
dan druipt het in de hut.

Krimpende winden en uitgaande vrouwen
zijn niet te vertrouwen

Maar: Een wind, die ruimt en een zeeman
die pruimt, daar kun je huizen op bouwen.

Een vrouwenhaar trekt meer dan een marszeil.

Vroeger werden op de zeilschepen de zeilen natgemaakt, als er veel gelaveerd moest worden; uit die tijd stamt de volgende spreuk:
Met een nat zeil thuiskomen.

De zeeman ‘s allerbest kompas
is een gevuld jeneverglas.

Koop een boot en werk je dood.

Een man met een boot
is een slechte echtgenoot.

Een vrouw en een kip
zijn de pest voor een schip.

Komt wind voor regen,
daar is niets aan gelegen,
doch komt regen voor wind,
berg dan je zeilen gezwind.


OVEREENKOMSTEN TUSSEN VROUWEN EN SCHEPEN

Ze kosten je handen vol geld.
Een kwassie verf doet wonderen.
Je moet heel veel geduld met ze hebben.
Ze gaan onverwacht net de verkeerde kant op.
Je moet met liefde met ze omgaan.
Ze zijn eigenzinnig.
Ze liggen vaak met de kont tegen de krib.
 Zijn soms moeilijk in de omgang.
‘s Zomers zie je er het meeste van.
Ze zijn soms onhandelbaar.
Je moet ze onder de duim houden.
Denk je dat je ze echt goed doorhebt..
Je kunt met ze pronken.
Op het eerste gezicht ben je hopeloos verliefd.
Je kunt heel veel plezier op ze hebben.
Een beetje bijsturen wil ook vaak helpen.
Er is af en toe geen land mee te bezeilen.
Je moet er ervaring mee hebben.
Ben je er te oud voor geworden, dan nok je er
automatisch mee. 

 

Hij vormde een baak op de levenszee - Hij fungeerde als wegwijzer
Bakzeil halen  - Terugkrabbelen
Het over een andere boeg gooien  - Het op een andere manier proberen

Wij hebben nog heel wat voor de boeg  - Er moet nog veel werk worden gedaan

Dat is mij tegen de boeg  - Dat boezemt mij afkeer in

Iemand van bakboord naar stuurboord sturen  - Van het kastje naar de muur, zonder bevredigend resultaat

Ik zal hem eens aan boord klampen  - Ik zal hem eens aanspreken

Iets over boord gooien  - Ergens geen aandacht meer aan besteden

Daar is nog geen man over boord  - Dat valt nogal mee

De boot is aan  - Nu begint de ruzie

De boot afhouden  - Zich afwijzend opstellen

Iemand in de boot nemen  - Iemand voor de gek houden

De bramzeilen bijzetten  - Alles doen wat mogelijk is om zijn doel te bereiken

Werken als een galeislaaf  - Hard en ononderbroken moeten werken

Ieder vist op zijn getij  - Iedereen benut de omstandigheden zodra ze gunstig zijn
Het getij laten verlopen  - Gunstige gelegenheid voorbij laten gaan
Iemand kielhalen  - Iemand doornat maken. Straffen
Men kan beter uit zijn kielwater blijven  - Beter geen contact, want hij deugt niet
In iemands kielzog varen  - Iemand op de voet volgen
Hij zeilt altijd tussen de klippen door  - Weet altijd alle moeilijkheden te omzeilen
Hij vaart op één kompas  - Hij gaat recht op zijn doel af
Op zijn kompas kan men rustig varen  - Je kan hem vertrouwen
Iemand de loef afsteken  - Iemand overtreffen
Hij heeft de mijl op zeven gezet  - Hij heeft een grote omweg gemaakt om zijn doel te bereiken
Zijn ra is lamgeslagen  - Hij heeft geen moed meer
Een schip op het strand is een baken in zee  - Van het ongeluk van een ander kan men zelf veel leren
Dat loopt de spuigaten uit  - Dat is al te erg
Het vaantje strijken  - Flauwvallen
Deze vaart moet gevaren zijn  - Al is het karwei nog zo moeilijk; het moet toch worden geklaard
In iemands vaarwater komen  - Iemand dwarszitten
Iemand over de valreep zetten  - Iemand over boord zetten
Op de valreep  - Op het allerlaatste moment
Hij zeilt langs de wal  - Hij gaat behoedzaam te werk
Dat ging bij het walletje langs  - Dat was op het nippertje
Van wal steken  - Over het onderwerp beginnen te praten
Iemand de wind uit de zeilen nemen  - Zorgen dat iemand ergens geen voordeel uit kan halen
Hij heeft de wind in de zeilen  - Het gaat hem voorspoedig
Iets in de wind slaan  - Zich ergens niets van aan trekken
Alle havens schutten geen wind  - Men kan niet overal voordeel van hebben
Hij gaat recht door zee  - Hij is eerlijk en rechtschapen
Wie zee houdt wint de reis  - Wie volhoudt zal zijn doel bereiken
Hij gebruikt zeemanschap  - Hij gaat met overleg te werk
Dat is een lastig zeeschip  - Dat is een onhandelbaar mens
Het zeil in de top halen  -Meer uitgeven dan kan
Alle zeilen bijzetten  - Alles doen wat mogelijk is
Hij heeft een reef in het zeil gelegd  - Hij is zuiniger gaan leven
Hij ligt met de zeilen voor de mast  - Hij staat op het punt om te beginnen
Onder zeil gaan  - Gaan slapen
Men moet zeilen terwijl de wind waait  - Juiste gelegenheid aangrijpen
Met onbevaren volk is het slecht zeilen  - Met mensen die nergens verstand van hebben, is het moeilijk samenwerken
Stille waters hebben diepe gronden  - Die het minst willen opvallen, hebben vaak het meest te verwerken
Men moet nooit zonder beschuit scheep gaan  - Een grote onderneming vereist een zorgvuldige voorbereiding
Er is maar één grote mast op een schip  - Het moet duidelijk zijn wie de baas is
Een goed zeeman wordt ook wel eens nat  - De bekwaamsten kunnen ook wel eens een fout maken
De beste stuurlui staan aan wal  - Buitenstaanders weten altijd beter hoe het moet
Wie in het schuitje zit, moet meevaren  - Wie eenmaal met anderen aan iets begonnen is, kan niet meer terug
Wie scheep is moet varen  - Wie zich eenmaal met een zaak bezighoudt, kan zich niet meer terugtrekken
Wie aan boord is moet meevaren  - Je kunt je niet aan iets onttrekken
Die op het water is moet varen E - enmaal begonnen ook doorzetten
Als 't getij verloopt, verzet men de bakens  - Veranderingen eisen maatregelen. Als de situatie verandert, moet men zich daaraan aanpassen
Eerst in de boot, keur aan riemen  - Eerste aanwezig heeft de meeste keus
Men moet zeilen als de wind waait  - Een gunstige gelegenheid niet voorbij laten gaan
Alle grond is geen ankergrond  - Niet iedereen is voor een bepaalde taak geschikt
Beter een anker kwijt dan het hele schip  - Beter verlies geleden dan het geheel verloren
Zonder touw is het kwaad hijsen  - Zonder hulpmiddelen kun je niets beginnen
De wal keert het schip  - Omstandigheden verhinderen voortzetting. Men moet zich aanpassen aan de omstandigheden
Het getij kan keren  - Het kan sneller veranderen dan men denkt
Ook een klein lek doet een groot schip zinken  - Een klein verzuim kan grote schade veroorzaken
Vuur aan wal, altijd geen baken  - Schijn bedriegt

 Zeelieden en landrotten



Varen
  • als Hollands welvaren (=blakend van gezondheid)
  • hij is lelijk ten haring gevaren (=hij heeft zwaar pech gehad)
  • Hollands welvaren (=gezegd van een zeer gezond uitziend persoon)
  • in het schuitje zitten en mee moeten varen (=mee moeten doen, zich niet meer kunnen terugtrekken)
  • in hetzelfde schuitje varen/zitten (=met dezelfde omstandigheden te maken hebben, vrijwel dezelfde situatie)
  • in iemands kielzog varen (=het net zo doen als iemands voorganger)
  • met iemand in een schuitje varen/zitten (=hetzelfde lot ondergaan)
  • met iemands schuitje varen (=hetzelfde lot ondergaan)
  • met onbevaren volk is het slecht zeilen (=met onervaren mensen is het moeilijk werken)
  • onder valse vlag varen (=zich voordoen als een ander of zich anders voordoen)
  • varen waar de grote mast vaart (=klakkeloos de baas volgen)
  • voor halve vracht meevaren (=weinig gewaardeerd worden)
  • wie in het schuitje zit moet meevaren. (=wie ergens mee begonnen is moet dit ook afmaken)
  • wie scheep is moet varen (=als je ergens aan begonnen bent moet je er mee voortdoen)
Zeilen
  • achteruit zeilen (=achteruit gaan)
  • alle zeilen bijzetten (=de uiterste best doen om iets toch te bereiken)
  • de bramzeilen bijzetten (=alles op alles zetten)
  • de wind in de zeilen hebben (=voorspoed hebben)
  • de wind uit de zeilen nemen (=iemand dwars zitten)
  • de zeilen hijsen (=opstaan, vertrekken)
  • er is geen land met hem te bezeilen (=je kan met hem niets aanvangen)
  • geen land met iemand kunnen bezeilen (=met iemand niets kunnen beginnen omdat die niet wil)
  • iemand de wind uit de zeilen nemen (=iets doen/zeggen en daarmee zorgen dat iemand's kritiek verstomt)
  • iemand in zijn kielwater zeilen (=iemand op de hielen volgen)
  • met onbevaren volk is het slecht zeilen (=met onervaren mensen is het moeilijk werken)
  • met ongebroken lading wegzeilen (=zich zonder gezichtsverlies uit de situatie redden)
  • tussen de klippen doorzeilen (=op handige manier alle moeilijkheden vermijden)
  • zijn schip voert te grote zeilen. (=te veel geld uit geven)
Schip
  • als 't schip zinkt dan zinkt ook de lading. (=als een zaak bankroet gaat, dan is men meestal ook alles kwijt.)
  • als het schip lek is, gaan de ratten van boord. . (=als het verkeerd loopt, laten valse vrienden je in de steek)
  • daar komt een schip met zure appels. (=daar komt een stevige regenbui aan.)
  • dan moet de wal het schip maar keren (=als iemand niet vooraf rekening houdt met een naderend probleem, dan moet het probleem maar daadwerkelijk in volle omvang ontstaan, en dan alsnog worden opgelost.)
  • de ratten verlaten het zinkende schip. (=als de omstandigheden verslechteren denken sommigen alleen aan zichzelf en vertrekken)
  • de wal keert het schip. (=door beperkingen enigerlei niet verder kunnen)
  • een klein lek doet een groot schip zinken. (=een geringe onachtzaamheid kan tot grote schade leiden.)
  • een schip met zure appels zijn/komen (=iemand begint bijna met huilen, het naderen van een zware bui)
  • een schip op het strand is een baken in zee. (=van de fouten die anderen hebben gemaakt kun je zelf veel leren)
  • er dienen geen twee masten op een schip (=er kan er maar één het bevel voeren)
  • er is maar een grote mast op een schip (=er is er maar één de baas)
  • er kunnen geen twee grote masten op een schip zijn (=er kan er maar één de baas zijn)
  • geen twee kapiteins op één schip. (=er moet maar één persoon de leiding hebben, anders gaat het niet goed.)
  • het schip ingaan. (=groot risico nemen, leidend tot verlies.)
  • het zinkende schip verlaten (=ervandoor gaan als de zaak misgaat)
  • in het achterschip geraken (=in zaken achteruit gaan)
  • in het zicht van de haven schipbreuk lijden (=op het laatste nippertje nog verliezen)
  • schip met zure appelen (=wolk die regen en storm voorspelt)
  • schipbreuk lijden. (=het niet tot zijn doel geraken / mislukken.)
  • schoon schip maken (=schulden betalen, de boel opruimen, na ruzie/problemen samen er uit komen en het verleden laten rusten)
  • tussen de wal en het schip geraken. (=in de knel komen.)
  • tussen wal en schip geraken (=iets raakt per ongeluk verloren of zoek)
  • zijn schip is binnen. (=hij heeft zijn fortuin gemaakt.)
  • zijn schip voert te grote zeilen. (=te veel geld uit geven)
Boot
  • de boot afhouden (=niet meedoen - afwachten)
  • de boot is aan (=de maat is vol)
  • de boot missen (=te laat zijn.)
  • eerst in de boot keur van de riemen (=wie eerst komt, kan eerst kiezen)
  • ergens de boot mee ingaan. (=iets hebben ondernomen, dat tot een totale mislukking heeft geleid.)
  • iemand in de boot nemen (=met iemand een grap uithalen)
  • uit de boot vallen (=een eigen gang gaan)
  • vloeken als een bootwerker/kartouw/ketellapper/ketter (=onbeheerst vloeken)

Reacties